Ochtendmens

Ik ben nooit echt een ochtendmens geweest, maar de laatste maanden wordt mijn aversie tegen vroeg opstaan steeds groter. Om te beginnen komt het geluid van mijn wekker binnen alsof er een rijtje ambulances naast me staan te joelen. Terwijl goede vrienden opstaan alsof ze in een slechte James Bond-film zitten (sta op of ik schiet!), lijkt het erop alsof ik meer uitvalverschijnselen heb: – Huh, waar ben ik? Wie ben ik? En, wiens bed is dit? –. Sinds mijn ochtenddementie is mijn snooze-button zonder twijfel mijn grootste vriend geworden.

De sirenes van de ambulances zijn na een half uur veranderd in één ambulance met enkel wat opstart,- en accuproblemen. Iets waar ik me in zekere mate mee durf te identificeren. Helaas worden vriendjes niet standaard afgeleverd met zo’n fijne snooze-button. Waar ik mijn accu eerst dien op te laden door middel van een warme douche op een zoveel mogelijk sociaal afgelegen plek, stamelt mijn liefdevolle vriendje al zijn tentamenstof hardop voor in de kunstmatig van licht voorziene woonkamer. Ik ben dan ook meer een avondmens. ’s Avonds in bed liggen met een warme eendendonzen deken en genieten van een dik boek, is meer mijn ding. Bijkomend gevolg is dan wel dat ik me maandag tot en met vrijdag bevind in een volstrekt onvrijwillige jetlag. Ik kan mezelf niet om half zeven aanzetten, daarvoor moet ik mij eerst in een oplader wurmen in de vorm van innerlijke slaapmeditatie.

Ik vergelijk mezelf daarom weleens met een paspop. In de ochtend lijkt alles op een afstand helemaal te kloppen, maar wanneer je dichterbij komt lijkt mijn gezicht meer vervangen door een stalen gezicht dat nergens van onder de indruk lijkt te zijn. Ik ben een echt avondmens. Als de oorlog zou uitbreken in de ochtend, zou het grootste geweld me ontgaan. Het hele land wordt ondersteboven geblazen door willekeurig vallende bommen en ik schenk in alle rust een glaasje ranja in. Begrijp me niet verkeerd: ik hoop dat het nooit zover zal komen, maar mochten we ooit op dat punt belanden, bel dan alsjeblieft even aan als je in de buurt bent op weg naar wat meer veiligheid. Ik ben ervan overtuigd dat avondmensen het namelijk niet goed doen in de ochtend. Tenminste, ik vermoed van niet. Meestal gaat mijn lampje pas om een uur of twaalf op groen en in de middag zwiert mijn geest dan eindelijk wat zinnige dingen op papier.

Volgens een artikel in een Amerikaans psychologiemagazine schijnt het gedrag van avondmensen in de ochtend heel normaal te zijn. Het artikel stelt me nog verder gerust. Uit datzelfde onderzoek blijkt dat het etiket avond- of ochtendmens genetisch bepaald is, dus kan ik simpelweg de schuld geven aan mijn voorouders. Heerlijk, met een vinger wijzen naar het verleden; wetenschappelijk verantwoord mijn schuldgevoel laten verdwijnen. Dat kan ik dan weer wél in de ochtend.

Het kasteel van de Koning

“Waar woon jij?”, was het eerste wat mijn iets te bijdehante nichtje van 4 vraagt op de verjaardag van mijn verre oom. “Thuis”, antwoordde ik. Even werd er niets gezegd. Haar kleine oogjes spraken boekdelen. Niet lang daarna liep ik samen met haar de Grote Markt over. Op zoek naar andere ‘thuizen’. Het ene thuis was het andere niet, en daar was Lotte het met me eens. Lichtjes, kaarsjes, elk huis had een ander thuis.

We liepen naar het Grote Kerkhof. Kleine ‘thuizen’ werden vervangen voor grote. Grote mensen zaten op stoeltjes koffie te drinken voor ‘thuizen’. Ik probeerde Lotte uit te leggen dat deze ‘thuizen’ café’s heten en dat je er drinken kan kopen. Dat leek Lotte wel wat, drinken halen bij willekeurige ‘thuizen’.

Niet lang daarna keek Lotte me aan met grote verschrikte ogen. “Kelsey?, van wie is deze thuis?” en ze richtte haar kleine hoofdje richting het gemeentehuis. ““Nou Lotte, dit is een heel bijzonder gebouw. Dit is namelijk het huis van de koning”, antwoordde ik. “En kijk, de Koning heeft bezoek want de rode loper ligt uit”. Haar ogen weerspiegelden haar geboren fantasie.

Tot op een zekere maandagavond: “Kijk Lotte de koning is thuis én hij krijgt bezoek!” “Uh, Kelsey. Dat is niet het huis van de Koning hoor” , hoor ik haar iets te betweterig zeggen. “Daar woont de gemeente.” Ik was even te verbaasd om wat te zeggen. “De Gemeente woont daar? Nee hoor, de koning woont daar Lotte. De koning van Deventer!” “Nee Kelsey, ik heb het mama gevraagd en mama zegt dat de gemeente daar woont.” “Oh en daar mag je dus niet je fiets neerzetten, want die haalt de gemeente weg”, vervolgt ze.

Vanaf dat moment was het over. Niets huis van de koning. De gemeente woont daar en dat is dat.  Als je nog geen vier bent, dan behoren koningen in grote huizen te wonen. Punt. Daarbij: Mijn verhaal maakte Deventer nóg historischer.

Dus burgemeester van Deventer. Wilt u voor één keer koning spelen? Koop ik wel een kroon, draagt u uw ketting en rollen we de rode loper uit. Dan komen wij op bezoek en kan ik Lotte laten zien dat er wel degelijk een koning van Deventer bestaat.

En zullen we afspreken dat de stad vol geheimen zit? Dat er een klein jongetje verstopt zit in de Deventer koek fabriek, net zoals Sjakie in de chocoladefabriek? En dat de gaten in de Bergkerk komen door een heks die tegen de kerk is aangevlogen? Dat er kleine deurtjes en kiertjes zijn waar stadskabouters wonen die in de nachten huizen bewaken? Ik ben voor!

Laatst vroeg Lotte tijdens onze avondwandeling waar ik eigenlijk woonde. “Daar” wees ik, en liet haar de Grote Lebuïnuskerk zien. Ik vertelde dat mensen daar komen om met God en Jezus te praten en om zich even thuis te voelen. Twee sprankelende oogjes keken mij aan: “Woon jij dáár? “Ik wil daar ook graag heen, Kelsey. Niet om me thuis te voelen, maar gewoon om even lekker te knuffelen met Jezus.” Een glimlach betoverde mijn gezicht.

Een nieuw jaar, een nieuw leven

2013 maakt plaats voor 2014. Een nieuw jaar, nieuwe mensen, nieuwe wensen. Voor velen zal het oud en nieuw-feest een herhalingsrecept zijn van voorgaande jaren: oliebollen bakken, de spaarrekening leeghalen en uitgeven aan sierloos vuurwerk, iedereen de beste wensen wensen, ruzie krijgen met zilveren kerstslingers die niet de boom uit te krijgen zijn en vervolgens opgelucht ademhalen als al het kerstige gedoe weer voorbij is.

Zo is het ook een beetje voor mij. 2013 was een bijzonder jaar. Waarin ik verhuisde van het ene huis naar de andere, ik mezelf assistent-drogist mocht noemen bij mijn splinternieuwe werkgever. Het jaar waarin onze geliefde oom onverwacht overleed en het jaar waarin ik me columnist mocht noemen voor de beste stichting ever: Villa Pinedo.

Nog niet zo heel lang geleden heb ik er twee columns aan gewijd, het overlijden van onze oom. Een wrede beslissing van ‘die beste Man daar bovenin de hemel’. Nog steeds begrijp ik het niet. Waarom de één mekkend en zeurend 96 wordt, en de andere die altijd vrolijk is nog geen 55. Het leven is niet eerlijk.

Gelukkig heb ik me mogen aansluiten bij een stichting die het oneerlijke leven wat minder oneerlijk maakt. Villa Pinedo, een stichting voor kinderen met gescheiden ouders. Waarin ieder kind welkom is in de Villa, want ieder kind is bijzonder. Maar waarin ik me dikwijls afvraag waarom sommige mensen ervoor hebben gekozen ouders te worden.

Ik doe dus ook maar mee met het ‘terugkijken op 2013’… Een jaar van uitersten. Daar waar het leven van een dierbare eindigde, begint er nu één van een ander; ik word tante.

Schaduw van de tijd

Mijn ogen voelen zwaar. De kleine lichtstraaltjes die nog binnen komen via de kiertjes tussen mijn wimpers houden mij nog enigzins wakker. Het kaarslicht is gedempt. De kaarsen die begin deze avond nog mooi egaal waren, zijn veranderd in kleine vlammende stompjes. Het verhuld hoelang we hier al liggen.

Je warme armen om me heen laten me veilig voelen. Je mooie, grote mannelijke handen beschermen mij. Ze zijn zacht, maar toch sterk. Het geeft me het verlangen. Het verlangen van de ideale droom.

Zachtjes knipper ik nog eens met mijn ogen. Het zachte getik van de klok, het nachtelijke gefluit van de vogels, je zware ademhaling. Het doet me beseffen hoe fijn stilte is. Stilte met jou. Alsof niets meer er toe doet. Alleen jij. En ik.

Ik draai me om. De smalle bank waarop we liggen laat me enigszins acrobatische capriolen uithalen, maar wanneer ik eenmaal met mijn gezicht naar je gekeerd ben voel ik daar niets meer van. Ik voel je adem in mijn gezicht. Je stralende ogen kijken me verlangend aan. Niets of niemand lijkt ons in de weg te staan. Even verdwaal ik in mijn gedachten. Je warme handen op mijn buik houden me in het nu. Zachtjes pak ik je hand en streel hem over mijn lichaam. Mijn hals, mijn borsten, mijn buik. Je handen geven zich over aan de mijne. Subtiel ontkleedt je mijn shirtje van mijn lichaam. Kleine, oranje sproetjes zijn nog maar zichtbaar in dit schaarse kaarslicht. Mijn zachte lippen glijden door je nek, over je tepels naar je buik. Onvermijdelijk hoor ik je zachte kreuntjes. Ik knoop je blouse open en gooi hem op de grond. Onze kledingstukken liggen kriskras door elkaar op je vloer. Niets of niemand houdt ons tegen. Het getik van de klok verdwijnt zachtjes verder op de achtergrond, deze nacht zal de tijd doen stil staan…

Melancholische kerst

Sinterklaas heeft zijn bisschoppelijke deur nog niet achter zich dichtgetrokken, of zijn iets lijkende naamgenoot laat zich alweer zien met zijn dikke buik en zijn wittige pluizebaard, in de outfit die meer oogt als kruising tussen joggingpak en pyjama. De door Coca Cola vormgegeven ‘Santa Claus” en bekend van het reclamespotje met de bekende vrachtwagen door een heldere kerstnacht met tal van vallende sneeuwvlokjes.

Kerst. Voor sommigen hét familiare spektakel van het jaar. Voor mij niet meer dan een bloeddruk verhogende periode met dagen waarin ik mijn organiserende kwaliteiten uittest en bijstuur.  Twee dagen, drie families en vier potentiële kerstdiners. Dikwijls vraag ik me af wat de intentie is van het overbekende liedje: “I wish you a merry christmas and a happy new year”. Denkend aan de betekenis van dit lied, besef ik me dat er sinds de scheiding van mijn ouders niet echt meer een ‘merry christmas’ is geweest.

Wie ervan overtuigd is dat minstens 3 keer kerst vieren leuk is, moet nodig op rehabilitatie. Kerst heeft voor mij niets meer weg van het perfecte plaatje wat altijd vertoont wordt. Eerste kerstdag bij mama betekent automatisch tweede kerstdag bij papa. Oud en Nieuw bij het vriendjelief en oohja, of je dan ook nog even je verjaardag zou willen vieren tussen kerst en oud en nieuw. Mijn geboortedatum prijkt namelijk op de dag vóór eerste kerstdag. Heerlijk, al dat gepuzzel met dagen en mensen. Niets is meer over van het saamhorigheidsgevoel dat we willen hebben van kerst. Tijd om te relaxen aan de eetkamertafel is er niet, want het volgende kerstdiner dient zich alweer aan. En oohja, opa en oma vinden het ook leuk om je met kerst te zien!

Zo tegen het einde van het jaar word ik altijd een beetje melancholisch. Misschien ligt dat aan het tekort aan zonlicht, misschien aan het teveel aan files. Misschien heeft het te maken met het gedrag dat iedereen vertoont zo rond kerstmis. Mensen denken ineens na over liefde en vrede, ze gaan ineens huiselijk doen, er wordt weer gezellig tijd genomen voor elkaar en zelfs de kerk wordt weer even drukbezocht. Het lijkt alsof iedereen een soort kerstpakket in zichzelf openmaakt. Een doos vol met traditie, besef, verlangen, waarden en dromen. Binnenkort zal ik ook mijn persoonlijke kerstpakket openen en ik weet nu al wat ik als eerste tegen zal komen; Liefde. Daar waar het eigenlijk altijd om hoort te draaien.

Onverwacht vertrek

Ik zit hier, op de stoeprand van de deurpost. Rondom mijn voeten lopen vele tientallen, misschien wel honderden mieren. Op zoek naar dat ene mierennest, waar ik op het moment met mijn kont bovenop zit. Begin dit jaar zag ik ze al vurig heen en weer rennen. De hele familie was aan het werk om een waar mierennest te bouwen. Kruiwagens vol met voedsel werden er aangeleverd, tot laat in de avond.

De afgelopen week was het nogal druk op mijn stoepje. Variërend van postbodes vol met condoleance brieven tot huilende mensen en vazen met vele bossen met bloemen. Al deze dingen bezette mijn druk bewoonde stoepje bijna de hele dag.

Tussen het vele condoleren door hield ik mijn ogen niet af van het nest. Normaal houd ik niet zo van die krioelende beesten, maar deze keer was het anders. Het voelde anders. Keer op keer renden de mieren slalommend tussen benen, zakken met tissues, glazen wijn en kopjes koffie. Het vreemde van ons menselijke wezens, is dat we ons bij grote levensgebeurtenissen vaak met kleine dingen afleiden. En daarom bleef ik ook maar naar die mieren staren. En dat ze urenlang dezelfde route heen en terug liepen, met hier en daar een obstakel.

Ik vond het zo zielig voor al die mieren. Ze snapten niet meer hoe ze naar huis moesten. Keer op keer renden ze op en neer, door elkaar en over elkaar. Minutenlang. Sommigen vonden de ingang. Anderen lagen dagen daarna levenloos een paar meter verder met enkel wat zandkorrels op hun lijf.

Gek genoeg was ik niet de enige die keek. Menig keer zag ik de ogen van mijn nichtje steeds vaker afdwalen naar de plek waar het nest zich bevindt. ‘Ach, die arme mieren. Ze werken hard hé?’ zei ze. En na een korte stilte: ‘Zullen we maar pijlen gaan ophangen? Dat scheelt ze zoveel zoeken’. Zei ze met een kleine lach.

Gelukkig is het er niet van gekomen. Die arme mieren zullen er vast niet wijzer op zijn geworden. De rust is gelukkig weer wat teruggekeerd. De mieren rennen weer zo snel ze kunnen recht op de ingang af. Toch blijf ik maar naar ze kijken. Het is een raar idee dat deze diertjes, wiens leven maar een ogenblik duurt in vergelijking met de onze, mijn oom hebben gekend. Net zoals de kat van de buren, die de laatste paar dagen vreemd blijft miauwen voor de deur. Alsof hij ‘wanneer kom je weer terug?’ probeert te zeggen. En het nest mussen dat zich heeft gevestigd in de heg. Al het leven gaat door.

Eigenlijk zijn we allemaal net als die hardwerkende mieren. Ons leven is zo kort, we rennen maar door, we werken maar door en we kruipen bij elkaar. We voeren de kleintjes, we poetsen onze lichaamsdelen en soms… Soms kunnen we ons huis even niet meer vinden.

Levenslicht

Het lijkt erop dat hoe ouder ik word, hoe meer leed er zich om mij heen nestelt. In mijn familie wordt de oudere generatie doof, blind of vergeetachtig. Uit mijn eigen generatie gaan er geregeld gezinnen scheiden. Of zijn hun kinderen aan de drugs, krijgt iemand een hartinfarct of overwint kanker. Sommigen zitten met een burn-out thuis of zijn arbeidsongeschikt. Hoe ouder we worden, hoe meer tegenslagen zichtbaar worden. Het leven is fragiel en kwetsbaar.

Ik word niet alleen geraakt door zoveel leed en verdriet, maar ik ben vooral geboeid door hoe mensen met dit verdriet omgaan. Ik kijk en observeer als christen, maar ook als dochter, vriendin en collega. Ik vraag me dan ook geregeld af hoe ik om ga met het overlijden van een dierbare, of een scheiding. Of een verslavingsprobleem van mijn neefje, een hartinfarct van mijn oma of de dementie van mijn opa. Het zijn de dingen die het leven zwaar laten tillen. Het is de strategie, de wijze waarop iemand met verdriet omgaat die verschilt.

Sommigen slaan aan de slag, regelen van alles en worden de regeltante. Anderen worden stil, trekken zich terug en willen alleen gelaten worden. Weer anderen zoeken steun in hun sociale omgeving. Ze praten veel maar niet over hun verdriet. Daarnaast heb je ook nog mensen die veel alcohol gaan drinken, sporten overdreven veel of eten zich tonnetje rond. Ook heb je -zoals ik- mensen die steun vinden in hun geloof en bidden veel.

De verwerking van verdriet is in het hele proces een niet te onderschatten factor. Het leven blijft een wonderlijk spektakel het begint en het eindigt. Ondertussen gaat het op herhaling, verjongt en vernieuwd zich en sterft weer af. Het is ondoorgrondelijk en complex, je legt het vast op doek of op papier, je houdt het in de houdgreep of andersom. Het is kleurrijk en spannend, vaak de moeite waard en soms ook niet, het legt je in de luren en laat je lachen. En heeft een ingebouwd mechanisme, ergens tussen de oren, om teleurstellingen maar bovenal verdriet een plek te kunnen geven.

Ondertussen lopen we samen met een schepje en een schoenendoos naar de achtertuin. In het doosje ligt haar konijntje, Skip. Haar traantjes vallen één voor één op de grond. ‘Skip was lief hé, Kelsey?’ Snikt ze terwijl ze haar traantjes wegveegt. Ik knik. Samen zaten ze vaak in de tuin op het gras. De liefde waarmee ze haar worteltjes keer op keer aan Skip gaf, deed me iets. Skip was bijzonder, ondanks zijn albino witte vacht en zijn blauwe rechteroogje. Ze heeft hem als mini-konijntje opgevoed. Hij had iets speciaals. Kwam uit zijn hok huppelen als ze hem een worteltje kwam geven. Nu is hij dood. Langzaam legt ze het doosje in de kuil. We staan even stil. Nog een laatste blik en dan schept ze het lichtbruine zand op het doosje. Haar traantjes verkleuren het zand. ‘Kelsey?’ vraagt ze met een zachte stem. Ze veegt haar traantjes weg. ‘Bestaat er ook een konijnenhemel?’ Ik knik weer. ‘Gelukkig. Dan is Skip nu bij al zijn konijnenvriendjes. Kan hij lekker spelen en worteltjes eten.’

Ik bedenk me dat dit een geruststellende gedachte is. Wellicht is er wel een konijnenhemel. ‘Skip is nu vast in de konijnenhemel, waar alle konijntjes met elkaar spelen en worteltjes eten,’ zeg ik. We lopen hand in hand door de tuin. Ineens blijft ze staan en kijkt naar boven. Een grote heldere ster siert de hemel. ‘Opa en oma vonden Skip ook erg lief. Ze zullen vast goed voor Skip zorgen.’ Een nieuwe traan glijdt weg uit haar waterige oogjes. Vanaf vandaag ziet de wereld er voor haar heel anders uit.

 

In Memoriam
Allan Obdeijn
14-09-1958 Canada          02-09-2013 Gorssel

Het verdriet achter de zandkoekjes

“Oké, we spreken het zo af: Melissa en Bram gaan eerst en dan mag jij. Het is volgens de procedure als we van het jongste naar oudste kind gaan. Heb je daar bezwaar tegen?” Ik voel de haartjes op mijn armen rechtovereind staan bij die vraag. Heb ik bezwaar tegen wát? Dat mijn ouders in scheiding liggen en jij maar even denkt het te lijmen? Rechters, ze kunnen me wat! Ik antwoord gewenst en ga naast Melissa en mama zitten. Gespannen, vol van verwachting. Het huwelijk wordt nu officieel onttrokken. Geen liefde, geen ouders. Alleen jij en ik. Jij, die mij altijd duidelijk vertelde dat wat God verboden heeft, niet verbroken mag worden.

De vraag waarom ik hier zit wordt steeds zichtbaarder. De weg hierheen was op zijn zachtst gezegd bloeddruk verhogend. Moeder die de weg kwijtraakte met haar oriëntatie van een pot pindakaas, stoplichten die niet meewerkten en een tas die in beslag genomen werd bij aankomst in het gerechtsgebouw.

Ik zie ze nog zo staan. Drie brede mannen, jaar of 40, getint, en een hoofd waar je spontaan de kriebels van kreeg. Daar moesten ze vast vaak op geoefend hebben, was het eerst wat in me op kwam. Autoritair wezen ze ons naar een achterkamertje. Het was als een Schipholvlucht zonder vliegtuig. Tassen en jassen moesten ingeleverd worden en werden uit voorzorgsmaatregelen door een scan gehaald. Allen werden we aandachtig gefouilleerd, alsof we potentiële criminelen waren met plannen voor een aanslag in een ver gevorderd stadium. Terwijl ik angstig toekeek hoe Melissa en Bram onderzocht werden door één van de bewakers, werd de tas van moeder zonder pardon in beslag genomen. “Mag u vanmiddag weer ophalen, nadat u klaar bent”, was het stugge antwoord wat we kregen. Een klein doosje met daarin naald en draad waren de boosdoeners geweest. Mijn moeder was bijna een crimineel die iets wilde gaan doen met een naald. Wauw, bijna was ik nog banger geworden. Gelukkig kon ik nog lachen. Het was typisch een actie voor moeder. Volledig in stress opgaan en niet beseffen dat je volgens ‘Het wetboek der wetboeken’ natúúrlijk geen naald en draad bij je mag hebben. Stom. Mijn broertje zag er de lol wel van in. Hilariteit ten top voor hem. Mama was een crimineel, best wel grappig vond hij. Bram schroomde niet om zijn humor ook met anderen te delen. Zonder nadenken hoor ik hem het nog nazeggen: “Mam, je bent een crimineel!” Galmend door het gerechtsgebouw zag je mannen en vrouwen omkijken. Gelukkig waren we hier op het juiste adres als moeder écht een crimineel was geweest, bedacht ik me met een kleine glimlach. Begeleidend door een medewerker werden we meegenomen naar een afgelegen wachtkamer op de eerste verdieping. De afdeling behoorde de naam ‘Kinderrechter’ of iets dergelijks toe. Een rechter voor kids. Ik vroeg me af wat daar de bedoeling van was. Een kinderjuf verkleed in een zwart/wit gewaad, spelend met blokken om te leren wat recht en gerechtigheid betekent? Wat wilde de kinderrechter doen? Op de grond zitten samen met het kind zandbakje spelen, onderwijl het motto ‘samen spelen, samen delen’ uitleggen en toepassen op het co-ouderschap? “Luister eens. Je papa en mama kunnen niet meer samen met je spelen. Nu moeten ze je delen. Maandag naar papa, dinsdag naar mama. Woensdagochtend naar papa, woensdagmiddag naar mama…”Ik dacht dat ik gek werd. Waarom wordt er tegenwoordig zo moeilijk gedaan? In de tijd van de Bijbel had je niet eens rechters die luisterde naar de belangen van beide partijen. Een rechter was vaak partijdig en was niet te betalen. En als je überhaupt toch een rechter kon betalen, kon je hem het best omkopen om je gelijk te behalen. Zo ging dat in die tijd. Niks niet moeilijk doen, een flinke bruidsschat was een keer wat je je eerste vrouw moest betalen. Maar ach, als dat alles was..

De vrouw die tegenover me zat en kinderrechter moest voorstellen had stijl blond haar die tot haar schouders reikten. Met een vreselijk kak-accent en twee grote blauwe ogen die je aanstaarden alsof ze dwars door je heen keken. Tot mijn grote verbazing zat ze niet in een schelpenvormige zandbak maar zat ze in een grote, zwarte leren stoel. Het zou me niets verbazen als het een replica was geweest van de stoel die mijn opa in zijn woonkamer heeft staan. Naast mevrouw de kinderrechter zat een gek mannetje met een ronde bril. Zijn bril zorgde ervoor dat zijn ronde gezicht nóg ronder werd. Zijn wangen waren als die van hamsters. Vol, rond en hangend naar beneden. Hij was precies het type dat je zou aanwijzen als kruising tussen kabouter en studie-nerd. Klein van stuk, nietszeggend, rond hoofd en een nog ronder brilletje wat zijn uitstraling duidelijk niet ten goede kwam.

Met zijn pen in de aanslag keek hij me wazig aan, alles wat ik zei werd in hoofdletters, afkortingen, vierkantjes en pijltjes opgeschreven. Zelf zou ik er niet veel wijzer van worden, wanneer ik mezelf had moeten citeren. Meneer was namelijk griffier. Moeilijk woord voor iemand die een kinderrechter ondersteunt. In kinderdagverblijven noemen we zo iemand gewoon stagiaire. Stagiaires doen stomme klusjes; opruimen, schoonmaken, je snapt het wel. Vanaf vandaag zou ik daar zo ‘citaten opschrijven’ bij op kunnen noemen. Ik kan me niet indenken dat griffier zijn een echt beroep mag worden genoemd. Kleine tekeningetjes in de hoek maken wanneer iemand niets zinnigs zegt, zou echt typisch iets voor mij zijn. Bloemetjes in de hoek en hartjes in het midden. Tussen de bloemetjes en de hartjes wat impulsieve quotes en mijn citatenpapiertje zou klaar zijn.

De kinderrechter is als een psycholoog zonder psychologie. Vraagt of ik wil vertellen hoe de band met mijn ouders is, hoe mijn toekomst eruit ziet en bij wie ik wil wonen. En dat alles het liefst zonder enige emotie. Makkelijke vragen, moeilijke antwoorden. Rechters zijn objectieve mensen, harde mensen, mensen zonder enige emotie. Veroordelen mensen door maar aan de zijlijn te staan roepen, zonder enig begrip. Bij nader inzien had ik toch liever die schelpenzandbak gehad als gerechtsgebouw. Had ik mevrouw de kinderrechter nog een eigen gemaakt zandtaartje kunnen aanbieden. Huisgemaakt, van vers zand met een vleugje liefde en veel verdriet!

All you need is love

Groot was het nieuws. Diederick Samson gaat scheiden! Mijn buurvrouw kwam euforisch aanwandelen met haar handen onwennig friemelend voor zich. ‘Heb je het al gehoord? Samson gaat scheiden!’ Met mijn fiets nog in mijn hand sta ik voor de schuurdeur. Ik frons een keer met mijn linker wenkbrauw richting mijn buurvrouw. Eigenlijk weet ik niet zo goed wat ik ermee moet. Ik vind het onwaardig om Samsom’s scheiding groot in het nieuws te brengen. Het is wat optimistisch, maar ik zou toch graag zien dat zijn kinderen over 5 jaar ander groot nieuws de media in brengen “Kinderen Samson goed terechtgekomen ondanks scheiding”. Mijn buurvrouw staat me nog steeds vreemd aan te kijken, wachtend totdat ik een zinnig antwoord geef. Even twijfel ik. Nee, ik zeg het niet.

Ik denk aan alle echtscheidingen in mijn omgeving. De ene nog gênanter dan de ander. Vulgaire scheldpartijen, afluisterpraktijken, sms’jes vol scheldkanonnades, spammails … Verdere toelichting is niet nodig denk ik. In mijn 21-jarige bestaan heb ik vele uitbundige bruiloften meegemaakt. In vreselijk zoete roze jurkjes paraderend over het balkon van het gemeentehuis. Ijsberend wachten tot dat je je handje vol rijst over de bruid kan gooien en zij haar rijstkorrels proestend uit haar mond grist. En dan die eeuwig durende kerkdienst, zittend op keiharde houten bankjes zonder kussens. De vloeiende tranen van het bruidspaar. Kiezend voor een leven, lang en gelukkig met elkaar. Om vervolgens een paar jaar later met hem snikkend nachtenlang in een grauw café op de hoek van de straat zijn huwelijksgal aan te horen. Het enige lichtpuntje wat er nog scheen in zijn leven was de lantaarnpaal die zijn licht gedempt over de eenzame weg scheen.

Wat doen mensen die ooit vurig het bed hebben gedeeld, elkaar aan? Waarom hebben sommige exen nog maar één doel: het slopen van de ander? Hij of zij moet kapot, stuk, psychisch verwoest, failliet, op sterven na dood. Ik kijk er telkens met verbazing naar.

Net als mijn buurvrouw. Ik kijk er met verbazing naar. ‘Buurvrouw, weet u?’, vervolg ik als ze me achterna is gelopen. ‘Weet u wat het geheim is van een goede scheiding?’ Ze kijkt me vragend aan. Weloverwogen laat ik de vijf woorden over mijn lippen glijden. ‘All you need is love’.

Nacht zonder jou (16+)

Kus me lieverd, ik wil je naakte lichaam op de mijne”. Zijn zware hese stem maakt me opgewonden. Ik kan niet wachten. De drang om naar hem toe te gaan, met hem te vrijen en urenlang te knuffelen. “Aahw liefje” antwoord ik enigszins ondermaats. Kon ik maar naast hem liggen bedenk ik me stilletjes. Zijn gespierde lichaam, zijn mannelijke armen om mij heen. Hoe hij me vastpakt.. “Liefje, had ik je al verteld..” “Stt! Hou toch eens je bek!” Mijn mond wordt keihard gesnoerd. “Doe es normaal joh, klootzak!” “Je moet goed begrijpen Liesbeth, de behaalde resultaten zijn echt alleen behaald door de juiste strategie. In dit eerste kwartaal zijn de resultaten 36% gedaald ten opzichte van vorig jaar. Je moet begrijpen dat we niet anders kunnen als reorganiseren.” Ik ben met stomheid geslagen. Resultaten? Strategie? Met welke imbeciele workaholic denkt hij aan de telefoon te zitten? Het zoveelste geheimzinnige telefoontje waarbij zijn vrouw Lotte stiekem meeluistert zeker.“Liehiess, je bent h..” Tuut Tuut tuut.. Verbinding verbroken. Fuck. Klote. Kut.

Half twaalf ’s nachts, niet de meest handige tijd om van huis te vertrekken, maar ik wil echt naar Ruben. Het telefoontje van gisteren zit me niet lekker. Wat wilde hij vertellen? Waarom deed hij zo afstandelijk? Ik druk de deur achter me dicht. Alles wat ik zie is een donkere straat met af en toe een lantaarnpaal. Wat Ruben niet weet, is dat ik vreselijk bang ben in het donker. Met een schichtige blik kijk ik om me heen. Ik wil niet opvallen. Gecontroleerd maar toch paniekerig loop ik van lantaarnpaal naar lantaarnpaal. Was Ruben maar bij me, bedacht ik me in een seconde. Zijn sterke armen zouden mij vast beschermen in deze duistere nacht. Licht, dat was echt het enige wat ik nodig had om bij Ruben te komen. Wie was het, die daar wegliep? Schichtig kijk ik alle kanten uit, maar de schim is alweer verdwenen. Ik loop verder, mijn hart klopt in mijn keel. Mijn handen klam van het zweet. Het enige wat ik wil is bij Ruben zijn. Als ik bij Ruben zou zijn, zou ik mezelf waarschijnlijk keihard uitlachen vanwege mijn angst, maar nu staat het zweet me in m’n handen. Een onbehagelijk gevoel bekroop me. Ik voel me bekeken, maar weet niet door wie. Snel kijk ik om. “Hallo?”.. Roep ik zo dapper mogelijk. Niemand. Vlug loop ik door, richting Ruben, bang van elke schaduw, elk geluid. Het weer werkt ook al niet mee, het regent pijpenstelen en donkere wolken drijven over mijn hoofd heen. Vlug, half rennend, kom ik de hoek om en bots ik tegen iemand op. Ik wil al bijna gaan gillen om hulp, maar dan zie ik de angstige ogen van de buurvrouw. Zenuwachtig lachen we naar elkaar, zij was volgens mij nog banger dan dat ik ben. Mijn lichaam is op. Ik ben zo bang. Mijn hoofd ontploft van angst, mijn ogen zijn moe van het schichtig rond kijken.  Daar was Rubens huis al, thank God. Ik schiet de straat op en zet het op een rennen. Ineens sta ik vol in het licht en hoor piepende banden achter me. Ik spring nog net op tijd weg en luid toeterend scheurt de auto verder. Beurs lig ik op de vochtige grond. “Eikel!” Roep ik zo hard mogelijk hem achterna. Wat een gek zeg. Even vergeet ik mijn angst en bedenk ik me dat mijn schouder pijn doet. Mijn kleding is helemaal vies van de modder. Ik kan wel huilen. Ik snap niet dat ik helemaal alleen de poging heb gewaagd om naar Rubens huis te gaan. Met alle kracht die ik nog bezit sta ik op en loop ik naar de overkant van de straat. Daar sta ik uit te hijgen. Ik kijk even om me heen. Een man met een hond, een vrouw met een kinderwagen, een buurman die uit zijn auto gestapt kwam. Het was druk voor dit tijdstip. Té druk. Snel, nu de deurbel. Mijn handen bibberden zo, dat ik mijn vinger nauwelijks op de deurbel krijg. Triiiing. Een wat verouderde deurbel klinkt. Een klik, de deur zwaait open. Even sta ik te kijken.“Ruben?” Mijn stem trilt. “Ben je daar, Ruben?” Ik sta nog uit te hijgen van wat er zonet gebeurde voordat ik goed en wel besef dat er een oude platenspeler lijkt te spelen. Ik probeer aandachtig te luisteren. Veel kan ik er niet van maken, de plaat lijkt wel achterstevoren afgespeeld te worden Mijn angst is groter dan mijn euforie om Ruben te zien. Ik vraag me hardop af waar Lotte is. Lotte, Rubens vrouw is een hardwerkende ondernemer. De laatste jaren gaat het slecht tussen Ruben en Lotte. Lotte is alleen maar met haar  webshop bezig, ‘Voor de kleintjes’. ‘Voor de allerkleinsten met een klein prijsje’, zo luist haar slogan. Ik heb haar website wel eens bezocht, het ziet er fraai uit. Hier en daar laat ze een steekje vallen, wat dat betreft zou ik haar ideale assistent kunnen zijn. Mijn webeditor capaciteiten kan ze goed gebruiken. Toch zie ik d’r niet graag. En dat komt niet omdat ik er met haar man vandoor ga. Ik heb gehoord dat ze heel geheimzinnige praktijken uitvoert.  Iets met geesten en zwarte magie. Het bevalt me allerminst.

Met mijn benen nog maar amper in het huis van Ruben voel ik iets naast me. Mijn haartjes op mijn armen staan rechtovereind. Met een ruk draai ik mijn hoofd. In een seconde voel ik een windvlaag, een heel groot gewaad dat in een split second langs me schoot. Wow, het was er echt. Even draai ik me nog om. Het liefst zou ik nu in een hoekje wegkruipen en morgen pas wakker worden. Dit is niets voor Ruben bedenk ik me. Normaal zou hij me met veel plezier ontvangen. Zelfs als Lotte er is. Lotte denkt namelijk dat ik een collega ben van Ruben. Dat we op hetzelfde kantoor werkzaam zijn en dat we nu partners zijn in hetzelfde project. Een project wat onze werkgever ‘Green Brands’ heeft binnengesleept op een internationale banenbeurs. ‘Green Brands’, als ik de naam weer hoor moet ik lachen. Hoe verzint Ruben het toch. Als ik besef hoe we op die naam kwamen, achteraf gezien is het hilarisch. Struikelend over onze woorden brachten we onze bedrijfsnaam ten gehore aan Lotte. Niet alleen was ik werkelijk zo zenuwachtig om Lotte onder ogen te komen dat ik niet meer wist wat ik wilde zeggen, ook was ik totaal inspiratieloos. “Lies, help me eens. Vertel Lotte eens wie je bent, en hoe je werk bevalt.” Ruben knipoogt. Ik weet precies wat hij wil. Lotte staart me aan met haar grote opgemaakte ogen en poederroze wangen. “Ehh, nou.. Ja.. Kijk.. Het zit zo..” Ik voel de paniek toeslaan. Ruben en ik hadden nog niet bedacht hoe onze bedrijfsnaam zou heten en hoe ons team eruit zag. “Ons bedrijf heet…” “Greenbrands!” Ruben interrumpeert me en schreeuwt iets te enthousiast onze fake bedrijfsnaam. Ik hoop maar Lotte niets in de gaten kreeg.“Ehh. ja, Greenbrands, dat was het inderdaad.” Met een trillerige stem beaam ik dat ons bedrijf zogenaamd ‘Greenbrands’ heet. Mijn lachspieren staan op scherp, Rubens ogen spreken boekdelen. Wat zullen we hier nog lang over napraten. In mijn gedachten verzonken besef ik dat ik Ruben moet spreken. Ik vertrouw het niet. Vlug pak ik mijn mobieltje. ‘Recente telefoongesprekken’, Rachel, Ramon, Rowie, Ruben! Ik druk op het groene telefoontje op mijn mobiel. “Ruben, Ruben”, schreeuw ik. “Ik moet je spreken, waar ben je?”

Met een schok word ik wakker. Mijn rug is helemaal nat van het zweet en mijn ogen zijn rood doorlopen. Mijn wekker schijnt 3:00 uur op het plafond. Een gaap ontsnapt uit mijn mond. Sliep ik maar naast Ruben. Op dit tijdstip is het onmogelijk om weer in slaap te vallen. Ik probeer mijn ogen nogmaals te sluiten en de beelden van de nachtmerrie weg te dringen. Hoe langer mijn ogen gesloten blijven hoe meer beelden weer terugkomen. Langzaam kom ik overeind, mijn spieren zijn hard en pijnlijk. De val van een paar uur geleden staat me nog vers op het netvlies. Kreunend sta ik op, op zoek naar het lichtknopje. Het licht doet pijn aan mijn ogen, wanneer ik het lichtknopje heb aangedrukt. Voorzichtig gluur ik tussen mijn wimpers door. Het licht lijkt minder fel als net. De kleren die ik gister aanhad liggen op een hoopje in mijn kamer. Het kost me veel moeite om ze op te pakken en aan te doen. Mijn schouder lijkt in dit felle licht steeds blauwer te worden. Hopelijk is het niets ergs bedenk ik me. Ik loop mijn kamer uit naar beneden. Nog even drink ik een glas melk. Vroeger kreeg ik altijd een beker warme melk als ik niet meer kon slapen.  Het enige wat ik nu zou willen is iets horen van Ruben. Ik heb hem al niet meer gesproken sinds een paar dagen geleden. Ik hoop maar dat er niets aan de hand is. Gedachteloos pak ik een appel uit de fruitschaal. Met de appel in mijn hand loop ik naar de voordeur en haal deze zo zacht mogelijk van het slot. Buiten aangekomen komt een heerlijk frisse geur me tegemoet. “Ooh, heerlijk” strompel ik zachtjes. Mijn huis ligt aan de rand van het bos, dus met een paar stappen voel ik de drassige afgevallen bladeren al onder mijn voeten. Bang om te verdwalen ben ik niet. Ik ken dit bos van jongs af aan en ik kom er bijna dagelijks. Wanneer ik omhoog kijk zie ik een mooie volle maan door de bomen schijnen. Ik heb altijd al van een volle maan gehouden, het geeft de nacht iets magisch. Een dikke stam lijkt me vredig aan te kijken. Ik besluit er tegenaan te gaan zitten. Ik sluit mijn ogen en luister naar de geluiden om mij heen. Langzaam dommel ik weg in een lichte slaap.
Ik kan niks zien. Overal heb ik pijn en ik ril van de kou. Dagen zijn verstreken en ik heb geen idee hoelang ik hier al vastzit. Om mijn handen en voeten zitten ijzeren kettingen die met pinnen in de muur vastgemaakt zitten. Mijn kans op ontsnappen is verkeken. De reden waarom ik hier vastzit is mij onbekend. De enige persoon die ik heb gezien is een vrouw met een zwart masker. Ze is mij een paar keer eten komen brengen. Het eten is vies en het ruikt bedorven. Eén keer dacht ik dat ik een vliegenlarf in mijn mond had. Het was verschrikkelijk. Toch moet ik ervan eten. Ik heb honger, vreselijk veel honger, zoveel honger heb ik nog nooit gehad. Mijn maag rammelt en af en toe voel ik braaksel omhoog komen. Ik schrik op uit mijn gedachten door een deur die openvliegt. Een straal licht schijnt naar binnen en meteen knijp ik mijn ogen dicht. Ik hoor geluid. Een platenspeler lijkt het wel. Een vreemd lied, ik ken het niet. Maar toch komt het me bekend voor. Rillingen stromen over mijn lichaam wanneer ik besef dat ik dit geluid ken. Dit geluid hoorde ik ook in Rubens huis!! Wat is dit, waar ben ik? Er straaltje licht komt de kamer binnen. Door de donkere kamer ben ik geen licht meer gewend. De vrouw komt op me afgelopen. Ze praat in een taal die ik niet kan verstaan, het is een raadsel waar ze het over heeft. De stem komt me bekend voor. Een zachte stem, een vertrouwelijke stem. De vrouw komt naast me zitten. Fel licht van haar zaklamp schijnt  door mijn blinddoek in mijn ogen. “Zeg eens wat trut!” hoor ik haar schreeuwen. “Wie ben je?” Antwoord ik geschrokken. Ik krijg een harde klap in mijn gezicht. Ik kan het niet wegdenken dat ik de vrouw ken die tegen me praat. Ik voel een paar handen op mijn achterhoofd. Ze doet mijn blinddoek af. Mijn ogen vernauwen van het licht wat in mijn ogen schijnt. Langzaam zie ik de zwarte stippen verdwijnen voor een vrouwen silhouet. Haar zwarte kanten jurkje en hoge hakken ken ik. Ik werp mijn blik omhoog. Haar grote boezem en platte buik maken mijn jaloers. Ik voel haar adem. Mijn ogen kijken omhoog. Ineens sta ik oog in oog met dr. Ze grijpt naar haar broekzakken en haalt er een groot mes uit. Mijn ogen verwijden van angst. “Lotte! Stop!” Zwart beeld vervult mijn droom…
Hard knal ik met mijn hoofd tegen de boom en ik ben meteen weer wakker. Elke nacht heb ik deze droom en altijd word ik op hetzelfde moment wakker. Zal deze droom iets betekenen? Een waarschuwing misschien? Of gewoon iets dat mijn angst voor Lotte nog meer benadrukt? Ik schud deze gedachte van me af en ga weer recht overeind staan. Opeens krijg ik het gevoel dat ik word bekeken. Ik draai me om en zie iets wegschieten. Een rilling van angst trekt over mijn lichaam terwijl ik mijzelf probeer wijs te maken dat het gewoon één van de dieren in het bos is. Die lopen hier wel meer, niks bijzonders.
Ik voel me niet meer veilig en besluit ik naar huis terug te keren. Weer voel ik me bekeken, maar ik besluit er dit keer geen aandacht aan te besteden. Met mijn blik strak vooruit gericht en mijn oren gespitst versnel ik mijn pas. Door een plotseling gekraak in de boom boven mij, verstijft mijn lichaam en schiet mijn blik naar boven. Ik versnel, ik ren, zo hard mogelijk. Mijn adem piept, ik ben helemaal buiten adem. Ik zie mijn huis al in de verte. De lichten schijnen op mijn karakteristieke raamkozijnen. Met mijn laatste energie ren ik verder. Hoe verder ik ren, hoe duidelijker het wordt dat er iemand voor mijn voordeur staat. Mijn hart verstokt. Ik stop met rennen en probeer wat langzamer te lopen. Hoe verder ik vooruit loop, hoe meer het silhouet duidelijk wordt. Ik verman me en schraap mijn keel. “Ehh.. Sorry” zeg ik terwijl ik uitgeput op een gepaste 10 meter afstand sta. “Wat kan ik voor u doen?” Ik probeer mijn adem te kalmeren. De man die op mijn erf staat draait zich om en rent op me af. Ik verstijf. “Ik mis je Lies.” De man pakt me stevig vast en kust mijn nek. Een blaak van gerustheid overspoelt me. “Blijf bij me alsjeblieft.” Ik pak Ruben vast. Nooit meer laat ik hem gaan.